In de middeleeuwen was een chirurgijn (ook wel heelmeester genoemd) een medisch behandelaar die zich voornamelijk bezighield met uitwendige kwalen en chirurgische ingrepen. Het vak van chirurgijn kwam voort uit het werk van de barbier, en ze hielden zich bezig met zaken waarbij bloed tevoorschijn kwam.
Taken van een chirurgijn:
- Aderlaten: Dit was een veelvoorkomende behandeling waarbij bloed werd afgetapt om verschillende kwalen te verlichten
- Wondverzorging: Chirurgijns verzorgden wonden en behandelden botbreuken
- Bereiden van zalfjes en kruidenaftreksels: Ze maakten en gebruikten verschillende medicinale preparaten om hun patiënten te behandelen
- Kleine chirurgische ingrepen: Ze voerden ingrepen uit zoals het trekken van tanden en amputaties.
Chirurgijns speelden een cruciale rol in de gezondheidszorg van de middeleeuwen en vroege moderne tijd. Hun werk legde de basis voor de moderne geneeskunde zoals wij die kennen.
Enkele belangrijke chirurgijnen :
Guy de Chauliac (1300-1368):
- Bijdragen: Chauliac was een invloedrijke Franse chirurg die het boek "Chirurgia Magna" schreef, een uitgebreide handleiding voor chirurgische procedures die eeuwenlang werd gebruikt.
- Innovaties: Hij beschreef gedetailleerde technieken voor het behandelen van breuken, dislocaties en andere verwondingen
Ambroise Paré (1510-1590):
- Bijdragen: Paré wordt beschouwd als een van de grondleggers van de moderne chirurgie. Hij introduceerde nieuwe technieken voor wondbehandeling en amputaties, en verving het gebruik van kokende olie bij het behandelen van schotwonden door een mildere, antiseptische behandeling
- Innovaties: Hij ontwikkelde ook protheses en verbeterde chirurgische instrumenten